Rijnlandgeschiedenis.nl gebruikt cookies om bezoek te meten en om het voor bezoekers mogelijk te maken informatie op deze website te delen via social media. Door verder gebruik te maken van deze website ga je hiermee akkoord.

Accepteer cookies
Menu
Rijnlandse Geschiedenis streeft naar meer historische samenhang en kennisuitwisseling in de regio.

Besprekingen & rapportages

Volgende

Artikelen

Eeuwen van kinderarbeid in Rijnland

In 2024 is het honderdvijftig jaar geleden dat het Kinderwetje van Van Houten werd aangenomen. Een goed moment om de ontwikkeling van de kinderarbeid in onze streek te bekijken. Daarbij gaat het niet alleen om de toestanden in de Leidse textielindustrie in de 17e en 19e eeuw, tijden van grootscheepse uitbuiting van jonge kinderen. Echter, ook buiten de stad werkten kinderen, al zijn er verschillen in de manier waarop. Was hun rol in de veehouderij relatief bescheiden, in akker- en tuinbouw was dat belangrijker, vooral tijdens de oogst. Bij het slagturven werden eveneens kinderen aan het werk gezet en zeker ook in de plattelandsnijverheid – met name de steenfabrieken. Kinderarbeid in fabrieken en werkplaatsen werd door het Kinderwetje in 1874 beperkt. Voor ‘veldarbeid’ – ook werken op een steenplaats viel daaronder – duurde dat tot 1890. De Leerplichtwet leek grote gevolgen te hebben voor de beschikbaarheid van kinderen bij de oogst, maar daar werd in voorzien door schoolvakanties en een landbouwverlof. Veel inzet van kinderen was te vinden in de bollencultuur en bij de aardbeienoogst in Roelofarendsveen en omgeving. In de jaren zestig veranderde het werk dat kinderen deden van karakter. Was het vroeger noodzakelijk om een karig inkomen aan te vullen, daarna wordt het via vakantiewerk en scholierenbaantjes extra zakgeld voor de kinderen zelf.


Vereniging: Stichting Historische Publicaties Holland-Rijnland
Auteur: Cor Smit
Oorspronkelijke publicatie: www.rijnlandgeschiedenis.nl

Het 'Olga'-gebouw en de regionale kalkzandsteenindustrie

Het Leidse 'Olga'-complex, een bedrijfsverzamelgebouw, is eigenlijk een kalkzandsteenfabriek uit 1913-1914. Het is de tweede in deze regio. De eerste was de Arnout in Hillegom, uit 1904. Verbindend figuur is Ing. Dr. J.A. van Herwaarden. Als jongeling begon hij bij de Arnout. In 1919 werd hij directeur van de Leidse kalkzandsteenfabriek. Vervolgens zette hij in 1924 in Katwijk een nieuwe fabriek op. Na de Tweede Wereldoorlog nam hij het Hillegomse bedrijf over. Van Herwaardens bedrijf werd de grootste kalkzandsteenindustrie ter wereld. De Leidse onderneming was daar niet tegen opgewassen en sloot. Later werd ook de Katwijkse fabriek afgestoten. Die in Hillegom werd stevig gemoderniseerd en functioneert nog steeds, als onderdeel van een multinational. Van de oorspronkelijke fabriek is weinig over. De oprichting van de Leidse kalkzandsteenfabriek past binnen de geschiedenis van de Rijn als industriële zone. De opkomst van de Arnout is verbonden met de ontwikkeling van de bollencultuur: de afgegraven gronden waren daar uitstekend voor geschikt. Later ging men dieper zand opzuigen. Daardoor ontstonden in de regio diverse (recreatie-)plassen. Het Leidse fabrieksgebouw bood vanaf 1950 onderdak aan andere bedrijven: Smit Rontgen en de Olga-matrassenfabriek. Hun verhaal illustreert hoe Leiden haar industrie verloor. In 1982-1983 werd het een bedrijfsverzamelgebouw voor startende ondernemers, een 'broedplaats', waarschijnlijk de eerste van Nederland. Een bijzondere rol dus voor het gebouw dat de laatste herkenbare herinnering is aan het begin van de regionale kalkzandsteenindustrie.


Vereniging: Stichting Historische Publicaties Holland-Rijnland
Auteur: Cor Smit
Oorspronkelijke publicatie: Rijnlandgeschiedenis.nl

Rijnland onbegrensd: watergrenzen en kennisgrenzen

In 1202 sloten de bisschop van Utrecht en de graaf van Holland een verdrag dat een waterstaatkundig grensconflict regelde. Een dam in de Rijn bij Zwammerdam werd verwijderd en er kwamen drie weteringen om het overvloedig uit Utrecht afkomstige Rijnwater af te voeren. Bemiddelaar was de hertog van Brabant, die indertijd ook in Holland zijn macht ligt gelden. Hij had niet alleen waterstaatkundige, maar ook handels- en politieke belangen bij deze oplossing. Met dit verdrag als vertrekpunt beschrijft Petra van Dam de rol die grenzen spelen bij het waterbeheer. Het gaat om een inleiding bij een themanummer van het Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis uit 2003. Van Dam gebruikt daarvoor de geschiedenis van het Hoogheemraadschap Rijnland, van de middeleeuwen tot de huidige tijd. Ze maakt duidelijk dat niet alleen de natuurlijke grenzen - de landscheidingen - van groot belang zijn, maar ook de politiek-bestuurlijke. De problemen rond Zwammerdam en Woerden waren extra moeilijk doordat deze staatkundige grenzen overschreden. Binnen Holland was doorgaans een oplossing makkelijker te vinden. Ze beschrijft onder meer de relatie met Delfland. Om het water effectief te beheren, is kennis nodig, en ook daaraan zitten grenzen. Zij beschrijft hoe Rijnland bezig is geweest zich die nodige kennis eigen te maken. En met veel succes, bleek bijvoorbeeld bij de drooglegging van de Haarlemmermeer. Het verdrag van 1202 was een mijlpaal in de ontwikkeling naar een hoogheemraadschap. De geschiedenis van het Rijnlandse waterbeheer begint natuurlijk eerder, bij de ontginningen. Sindsdien moesten bewoners samenwerken om het water te beheersen. Maar hoe die samenwerking er precies uitzag, is (en blijft?) onduidelijk. Ook de geschiedwetenschap heeft haar grenzen.


Vereniging: Stichting Historische Publicaties Holland-Rijnland
Auteur: Petra J.E.M van Dam
Oorspronkelijke publicatie: Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis 12 (2003), webversie 2006

Volgende