Rijnlandgeschiedenis.nl gebruikt cookies om bezoek te meten en om het voor bezoekers mogelijk te maken informatie op deze website te delen via social media. Door verder gebruik te maken van deze website ga je hiermee akkoord.

Accepteer cookies
Zondag 12 november 2017

Stichting Historische Publicaties Holland-Rijnland

Slavernij was toen niet slecht

Een Leidenaar die in de 17de of 18de eeuw een slaaf wilde hebben, kon er gewoon een kopen. De Leydse Courant, die sinds 1687 bestond, berichtte regelmatig over slaven, die werden ’aangevoerd’ op de slavenmarkt in het Noord-Afrikaanse Algiers.

Niet veel Leidenaars waren natuurlijk daadwerkelijk in de gelegenheid om een slaaf te kopen, maar arts, filosoof en diplomaat Thomas Hees (1634-1693) was dat wel. Van hem bestaat een portret uit 1687, dat nu in het Rijksmuseum in Amsterdam is. Daar hij poseert met zijn ’hulpje’, ’Thomas de neger, 17 jaar’, vermoedelijk in Algiers gekocht.

Leiden is geen stad met een belangrijk slavernijverleden. Toch liggen ook hier de stille getuigen van het Nederlandse slavernijverleden aan het oppervlak, zo blijkt uit het boek ’Sporen van de slavernij in Leiden’, van de Leidse hoogleraar Geschiedenis Gert Oostindie en historicus Karwan Fatah-Black. Het wordt morgenmiddag om 14.30 uur gepresenteerd in de Lokhorstkerk, tijdens de Dirk van Ecklezing van de Historische Vereniging Oud Leiden.

Nederlandse handelscompagniën, zoals de West-Indische Compagnie (WIC), verscheepten tussen 1600 en het begin van de 19de eeuw zo’n 600.000 slaven naar Amerika. Leiden was niet direct betrokken bij die handel, indirect wel. De stad speelde een rol in de zogeheten driehoekshandel: Leids laken werd in West-Afrika geruild tegen slaven, die in Suriname en andere Latijns-Amerikaanse kolonies op suikerrietplantages te werk werden gesteld. De rietsuiker kwam als halffabrikaat naar Holland, waar het verder werd geraffineerd en verkocht. Het centrum van de suikerraffinage zat in Amsterdam, maar omstreeks 1730 was er ook aan de Leidse Langegracht een suikerraffinaderij.

Doopboeken

Er waren ook Leidse patriciërsfamilies met suikerplantages in Suriname, Berbice en op de Antillen. Als ze naar Leiden kwamen, namen ze hun slaven gewoon mee. Op het grondgebied van de Republiek was slavernij weliswaar sinds 1776 verboden, maar het verbod werd zo goed als niet gehandhaafd. In de doopboeken van Leidse kerken uit die tijd treffen historici soms slaven aan. Ze werden bij hun doop vaak vrijgelaten, maar volgens Oostindie kwam het ook wel voor dat ze per testament aan familieleden werden vermaakt. ,,Dat mocht niet, maar gebeurde wel.’’

Moreel besef dat slavernij een misdaad tegen de menselijkheid was, was er amper. De Hollanders en de Zeeuwen haalden er hun schouders over op. Aanvankelijk zagen ze slavernij nog als ’iets katholieks’, en was het om die reden verwerpelijk, maar zodra het inzicht doorbrak dat er veel winst mee kon worden behaald, lieten ze hun bezwaren snel vallen. Oostindie zegt dat hij geen aanwijzingen heeft dat de Leidse universiteit financieel heeft geprofiteerd van de slavernij, maar ze heeft er ook nooit tegen geprotesteerd. Alleen hoogleraar theologie Festus Hommius (1576-1642) was er echt tegen en schreef daar ook over: slavernij ging in tegen de ’natuurlijke vrijheid’ van de mens. ,,Tegenstemmen waren er altijd wel, maar ze werden niet gehoord.’’

Tussen 1737 en 1742 studeerde zelfs een slaaf in Leiden: Jacobus Capitein (1717-1747). Na zijn studie theologie werd hij de eerste Afrikaanse predikant in de Nederlands Hervormde Kerk. Zelfs Capitein was niet tegen slavernij, hoewel hij er toch een slachtoffer van was. Slavernij, betoogde hij, bracht Afrikanen in contact met het christelijk geloof. Een slaaf mocht dan in ketens rondlopen, maar ware vrijheid, vond hij, was geestelijk.

Gert Oostindie, Karwan Fatah-Black, Sporen van de slavernij in Leiden. Uitg. Leiden University Press. Prijs €12,50. ISBN 9789087283001

Bron: Leidsch Dagblad